zondag 22 mei 2011

Wat is autisme?

Wat is autisme?

Definitie:
Autisme wordt beschouwd als een ontwikkelingsstoornis met een neurologische oorzaak. De hersenen van autisten functioneren daardoor anders; in het bijzonder de perceptie van de sensorische waarnemingen. Hierdoor bestaan hun waarnemingen uit losse fragmenten die voor de autist vaak niet de verbanden hebben, die voor anderen vanzelfsprekend zijn. Mensen met autisme hebben beperkingen in de sociale interactie, beperkingen in de verbale en non- verbale communicatie en beperkingen in het verbeelding- en voorstellingsvermogen. Alle mensen met autisme ervaren op hun eigen manier hun beperkingen en problemen. Soms ervaart alleen de omgeving dat iemand anders is.

Diverse vormen van autisme:
Autisme is een verzamelnaam voor stoornissen die vallen onder de psychiatrische stoornissen die worden geclassificeerd volgens de zogenaamde DSM-IV-TR criteria. Dit systeem wordt wereldwijd gebruikt. Een diagnose wordt gesteld door een Psychiater, GZ psycholoog of Autismeteam.

Vijf subgroepen:
Er worden vijf subgroepen van autisme onderscheiden en dat zijn:

·        (klassiek) autisme

·        Het syndroom van Asperger

·        Pdd-Nos

·        RETT syndroom

·        Desintegratiestoornis van de kinderleeftijd
Naar verwachting hebben in Nederland ongeveer 90.000 mensen autisme. Er is nog geen nader onderzoek naar gedaan in ons land. Wij baseren dit getal op recente epidemiologische studies die in het buitenland zijn uitgevoerd. Autisme komt voor bij 1,16% van de bevolking. (bron; NVA)

Wist u dat?
Mensen met ASS overgevoelig (hyper) en ondergevoelig (hypo) kunnen zijn voor bepaalde prikkels uit de omgeving?

Mensen met ASS problemen hebben met informatieverwerking?

Mensen met ASS moeite kunnen hebben met plannen of organiseren?

ASS leerlingen zich soms moeilijk kunnen verplaatsen in de gedachtegang en gevoelens van een ander?

Autisme aangeboren is en dus niet verdwijnt?

Mensen met ASS afhankelijk zijn van begeleiding en stimulering?

Leerlingen met ASS een groot beroep doen op de competenties van de leerkracht en de totale schoolorganisatie?

Kenmerken:
ASS: Autisme doet zich voor in verschillende vormen. Voor al deze vormen gebruikt men tegenwoordig autisme spectrum stoornis, afgekort ASS.

Basiskenmerken:
Voor alle kinderen die behoren tot dit spectrum zijn de basiskenmerken van autisme hetzelfde. Personen met een Autistisch Spectrum Stoornis afgekort ASS zij mensen van wie de ontwikkeling verstoord verloopt of verlopen is, op grond van een of meer van de volgende kenmerken:

Kwalitatieve beperking in het sociale contact:
Een stoornis in het sociale contact uit zich met name in de sociale wederkerigheid. De aard van deze contactstoornis kan heel verschillend tot uiting komen. Sommige personen zijn heel passief een nauwelijks betrokken bij de hen omringende wereld, terwijl andere geen afstand bewaren en vaak op bizarre claimende wijze iemands aandacht opeisen. Bovendien is zowel het inzicht in wat andere voelen en denken als het doorzien van sociale situaties zeer beperkt.

Kwalitatieve beperking in de (verbalen en non-verbale) communicatie:
Sommige mensen met ASS spreken in het geheel niet, andere zijn misleidend welbespraakt, met alle mogelijke tussenvormen. Het blijft voornamelijk eenrichtingsverkeer. Mimiek, gebarentaal en de pragmatiek van de communicatie zijn voor hun aspecten die moeilijk te begrijpen zijn. Het kan hun juist in verwarring brengen.

 Kwalitatieve beperking in het verbeeldingsvermogen:
Deze stoornis (het zich onvoldoende iets kunnen voorstellen/ verbeelden en er betekenis aan kunnen verlenen) kan zich uiten in o.a. een totaal gebrek aan verbeelding, invoelingsvermogen, maar ook een teveel aan fantasie, waar het kind zich in verliest. Het kind heeft slechts oog voor enkele objecten, onderwerpen of activiteiten. Het kan daardoor zo in beslag worden genomen of door geobsedeerd zijn, dat het kind daardoor weinig belangstelling heeft voor andere zaken, waardoor de ontwikkeling belemmerd kan worden en het isolement van het kind toeneemt.

Aanvullende informatie:
Het is van belang dat genoemde kenmerken vóór het derde levensjaar aanwezig zijn. De onderzoeker zal dan ook gericht op zoek gaan naar informatie over de fase van 0 tot 3 jaar.

 Gedragskenmerken:
Welk gedrag kan een leerling vertonen?
En wanneer moet er verder onderzoek gedaan worden?

 Signalen van een stoornis in het Autismespectrum:
Hierna staat een overzicht van signalen die op een stoornis in het Autismespectrum kunnen duiden. Hieronder vindt u de gehele signaleringslijst.

 Sociale interactie:

-         Weinig tot geen oogcontact.

-         Deelt weinig tot geen belangstelling, plezier of interesse met een ander.

-         Zoekt contact om in eigen behoeftes te voorzien.

-         Meer gericht op volwassenen dan op leeftijdsgenootjes.

-         Vlakke gelaatsuitdrukking.

-         Toont emoties niet adequaat.

-         Heeft moeite met samenspel.

-         Toont claimend gedrag.

-         Stelt veel stereotype vragen.

-         Heeft moeite te anticiperen op reacties van een ander.

-         Kan zich moeilijk inleven in een ander.

-         Stelt zich niet weerbaar op of verweert zich ongepast.

 Communicatie:

-         Vlakke intonatie; monotoon.

-         Maakt weinig tot geen gebruik van ondersteunende gebaren, mimiek en lichaamshouding.

-         Letterlijk nemen van taal.

-         Begrijpt geen grapjes.

-         Sprake van echolalie.

-         Moeite met woorden die verschillende betekenissen hebben.

-         Geen of weinig gebruik van de ik-vorm.

-         Ouwelijk taalgebruik.

-         Vertelt onsamenhangend, maakt veel associaties.

-         Vertelt niet of nauwelijks spontaan

-         Moeite met begrip van (voor) gelezen verhalen.

-         Moeite met betekenisverlening van de gehele context, blijft hangen in de details.

 Rigide repetitief gedragspatroon:

-         Weerstand tegen veranderingen.

-         Angst en paniek in bepaalde situaties.

-         Schijnbaar onlogische angsten.

-         Houd zich vast aan bepaalde regels.

-         Steeds dezelfde vragen stellen.

-         Overdreven netjes en ordelijk.

-         Obsessieve belangstelling voor specifieke zaken (treinen, landkaarten, molens, etc.)

-         Geen gevarieerd spontaan fantasiespel (`doen- alsof’ spel).

-         Vaak stereotiep en niet functioneel met spelmateriaal omgaan.

-         Herhalende bewegingspatronen (friemelen met vinger, fladderen, wiegen).

-         Loopt op tenen, houterige motoriek.

-         Gefascineerd door lichtjes en mechanisch (technisch) materiaal.

-         Betasten, tikken, ruiken, likken aan voorwerpen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten